This is the category description. In this theme you can attach a featured image for every category. Also you can set a default template for all categories and select a specific one in the categories that you want to have a different look.

Splinter Photography – J.J. Schlingemann

Wanneer iemand is veroordeeld voor een strafbaar feit, dan kan diegene op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter verplicht worden tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze cursus behandelt de theoretische en procesrechtelijke kwesties van de ontnemingsvordering en geeft op overzichtelijke wijze weer welke aspecten van de vordering voor (succesvol) verweer in aanmerking komen.

Deze cursus behandelt theoretische en procesrechtelijke kwesties op het gebied van de ontnemingsvordering.
Blok A behandelt de strafrechtelijke voordeelsontnemingsprocedure, zoals geregeld in de zogenaamde ‘Pluk ze-wetgeving’, tot aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
In Blok B wordt ingegaan op de strafrechtelijke voordeelsberekening, waarbij in het bijzonder aandacht wordt geschonken aan voordeel uit hennepplantages, aan de hand van de rapporten van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) uit 2005, 2010 en 2016. Voorts worden de ontnemingsuitspraak en de tenuitvoerlegging besproken.

Voor verdere informatie: JurisDidact

Splinter Photography – J.J. Schlingemann

De taken van de strafrechtadvocaat omvatten het verlenen van rechtsbijstand en persoonlijke steun aan de verdachte en het uitoefenen van controle op naleving van de strafprocessuele regels. De jeugdstrafrechtadvocaat dient daarnaast over bijzondere kwaliteiten en vaardigheden te beschikken. De leeftijd van minderjarige delictplegers rechtvaardigt immers het bestaan van een apart jeugdstrafrecht, met andere straffen en maatregelen dan in het commune strafrecht en bijzondere processuele regels. Een jongere die een strafbaar feit pleegt, komt in aanraking met verschillende organisaties en professionals die elk hun aandeel en functie hebben in het jeugdstrafproces en zich op hun eigen manier bemoeien met de jongere. Naast de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering en kinderrechter speelt de advocaat van de jeugdige een bijzondere en belangrijke rol.

Verdeeld over twee blokken belicht deze nascholing zowel de materiële als de formele aspecten van het jeugdstrafrecht:

– Blok A Leeftijdsgrenzen en strafrecht

– Blok B Procesrechtelijke positie van de jeugdstrafrechtadvocaat en zijn cliënt

Blok A gaat in op de elementaire vraag hoe de leeftijd van jeugdigen ten tijde van het plegen van delicten zich vertaalt in (materiële en formele) strafrechtelijke gevolgen. In dit blok is er tevens aandacht voor het per 1 april 2014 in werking getreden adolescentenstrafrecht. Blok B omvat een verdiepend cursusgedeelte over de positie van de advocaat in de voorfase van het jeugdstrafproces.

Voor verdere informatie: JurisDidact

Splinter Photography – J.J. Schlingemann

Minderjarigen die zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en bij wie sprake is van gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, kunnen door de rechter in een Inrichting voor Jeugdigen worden geplaatst. Er hoeft geen sprake te zijn van een ernstig strafbaar feit, zoals moord; ook bij lichtere feiten kunnen minderjarigen in een dergelijke inrichting worden geplaatst. Voor veel juristen is de materie van de PIJ-maatregel geen dagelijkse kost; wanneer u echter met dit onderwerp in aanraking komt, is kennis van de theorie en inzicht in de praktijk onontbeerlijk.

Deze juridische nascholing behandelt in welke gevallen een PIJ-maatregel kan worden opgelegd, alsook wat het doel ervan is.

Deze juridische nascholing bestaat uit:

• Blok A Voorwaarden en termijn PIJ-maatregel; advies gedragsdeskundigen
• Blok B Voorwaarden verlenging PIJ-maatregel; de verlengingszitting

In blok A worden de voorwaarden van de PIJ-maatregel uiteengezet, alsook de duur van de maatregel. Voorts wordt aandacht besteed aan het advies van gedragsdeskundigen.
Blok B staat in het teken van de verlenging van de PIJ-maatregel, waarbij niet alleen wordt ingegaan op de voorwaarden van de verlenging, maar ook de gang van zaken tijdens de verlengingszitting aan bod komt.

Relevante jurisprudentie en praktijkvoorbeelden zijn geïntegreerd in het cursusmateriaal.

Voor verdere informatie: JurisDidact

Splinter Photography – J.J. Schlingemann

Als jeugdstrafrechtadvocaat krijgt men in het kader van de voorlopige hechtenis van een minderjarige cliënt te maken met de raadkamer gevangenhouding. Bij het bepalen of de voorlopige hechtenis dient te worden bevolen (of verlengd), wordt in het jeugdstrafrecht niet alleen met de commune vereisten rekening gehouden. De raadkamer gevangenhouding dient tevens in ogenschouw te nemen dat een minderjarige verdachte niet alleen wordt beschermd door reguliere wet- en regelgeving op strafrechtelijk gebied, maar ook door het IVRK. In het kader van deze cursus zijn voornamelijk de volgende artikelen uit het verdrag van belang: art. 3 (het belang van het kind), art. 37, aanhef en onderdeel b (vrijheidsberoving als ultimum remedium) en art. 40 (kinderen in aanraking met politie en justitie).

Ten slotte biedt het Wetboek van Strafvordering (Sv) in Titel II Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen (art. 491-494 Sv) minderjarige verdachten extra bescherming. Art. 493, eerste lid, Sv bepaalt bijvoorbeeld dat de rechtbank die de voorlopige hechtenis van een jeugdige beveelt, in overweging dient te nemen of deze onmiddellijk, dan wel na een bepaalde periode geschorst kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen en persoonlijke omstandigheden van de minderjarige in kwestie.

Deze cursus is in de volgende blokken opgedeeld:

– Blok A Voorwaarden voorlopige hechtenis minderjarigen

– Blok B Voorlopige hechtenis en schorsing

De cursus behandelt de procedure vanuit zowel theoretisch als praktisch perspectief, maar de focus ligt op het proces in de praktijk.

Voor verdere informatie: JurisDidact

Is de Nederlandse regelgeving terzake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 36e Sr) strijdig met de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM, wanneer niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene het strafbaar feit terzake waarvan de vordering is ingesteld heeft gepleegd, en evenmin kan worden vastgesteld dat hij vermogensbestanddelen bezit waarvan hij de herkomst niet kan verklaren?

Op 1 maart 2007 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een opmerkelijke uitspraak in de zaak Geerings versus Nederland, waarin geconcludeerd werd dat de in die zaak op artikel 36e lid 2 Sr gebaseerde ontnemingsmaatregel onverenigbaar is met artikel 6 lid 2 EVRM.

Klik op de afbeelding om het artikel te lezen

In recent years the international community has paid closer attention to the phenomenon of child-headed households; these are households where a child has taken over the majority of responsibilities of the main caregiver. The primary factors leading to this situation are HIV/AIDS, poverty, conflict and the disintegration of the traditional extended family network. Although children who are deprived of adequate parental care have the right to alternative care, millions of children – including those living in child-headed households – have no recourse to this fundamental right.

This study presents an overview of alternative care as well as the factual situation of child-headed households in a selected group of focus countries in sub-Saharan Africa and further provides recommendations aimed at both legal and policymaking issues relating to the existing alternative care systems. This research seeks answers to the question: “What does the internationally recognised right to alternative care for children entail and is the recognition of child-headed households as a form of alternative care in line with the Convention on the Rights of the Child and other international standards which have been adopted as a measure to protect the inherent rights of children to protection, development, survival and participation?

Click on the image to read or download the book

According to the preamble to the UN Convention on the Rights of the Child, children should grow up in a family environment, in an atmosphere of happiness, love and understanding. In addition, Article 20 UNCRC provides that state parties ‘shall provide special protection and assistance to children who no longer have a family or who are temporarily deprived of their family’. These children have the right to alternative care, provided by the state. Article 20 lists four possible types of alternative care: foster care, kafalah (a form of open adoption recognised is Islamic law), adoption or, should other options not be available, placement in a suitable institution for the care of children.

Despite the clarity of the CRC regarding the responsibilities of States towards children who live without their parents, many children – having lost one or both parents as a result of the HIV/AIDS pandemic, armed conflict and genocide – find themselves without any protection or assistance whatsoever. While the UNCRC provides a framework for a child protection system, it does not provide States with comprehensive and detailed guidelines. This lack – and the rapidly increasing number of children living without their parents – has given rise to a call for an internationally-accepted instrument.

Click on the image for the full text

Uit hoofde van artikel 20 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft een kind dat niet in het eigen gezin kan opgroeien “recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege”, ook wel het recht op alternatieve zorg genoemd. Wereldwijd leven miljoenen kinderen echter zonder (adequate) ouderlijke zorg, terwijl een geschikt alternatief niet voorhanden is.

In dit betoog wordt ingegaan op de betekenis van het recht op alternatieve zorg. Daartoe wordt bovenvermeld artikel 20 IVRK geanalyseerd, alsmede de nog relatief nieuwe VN Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen.

Klik op de afbeelding om het artikel te lezen

In June 2015, the Dutch Association of Paediatrics expressed itself in favour of a rather controversial change in the law. According to the Association, children who are terminally ill and suffer unbearably should be accorded the right to die. To date, Belgium is the only country in the world where a child, unhampered by age restrictions – in exceptional situations and under very strict conditions – can be allowed the option of active life-ending treatment.

In this article the right to die is discussed from a children’s rights perspective.

Click on the image for the full text

En juin 2015, l’Association néerlandaise de pédiatrie s’est prononcée en faveur d’un changement de la loi plutôt controversé. Selon l’Association, les enfants malades en phase terminale et qui souffrent insupportablement devraient se voir accorder le droit de mourir. À ce jour, la Belgique est le seul pays au monde où un enfant, sans être gêné par des restrictions d’âge, mais dans des situations exceptionnelles strictement conditionnées, peut être autorisé à opter pour un traitement actif de fin de vie.

Cet article discute du droit de mourir dans la perspective des droits de l’enfant.

Cliquez sur l’image pour lire l’article